Dagboek Johann Andreas Riemer
Johann Andreas Riemer (1750-1786) werd geboren in het plaatsje Wespen, vlak onder Maagdenburg (Duitsland). In 1779 vertrok hij als missionaris van de Evangelische Broeder Gemeente (EBG) via Braunschweig, Hannover en Amsterdam naar Suriname. Eerst woonde hij bij de van de plantages weggelopen slaven, de marrons, in Bambey. Daar bestudeerde hij de taal van deze Saramaccaners. Riemer werkte hier aan zijn Saramaccaans woordenboek en zijn beschrijving van de grammatica van deze taal. Ook hield hij gedurende zijn verblijf in Suriname een dagboek bij. Hij schreef onder meer over de flora en fauna van Suriname, maar ook over het leven van de slavenbevolking. Dat vinden wij natuurlijk veel interessanter. Wij weten eigenlijk nog maar weinig van het dagelijks leven in de slavenmaatschappij die Suriname lange tijd was. Maar dankzij reisverhalen van ooggetuigen, zoals deze van Riemer, krijgen we toch een klein inkijkje.
Riemer beschrijft bijvoorbeeld een groep slaven die net vanuit Guinea was aangekomen in Paramaribo. De groep werd langzaam door de straten van Paramaribo geleid. Het was alsof het, zo schrijft Riemer, een groep verlaten schapen was; schuchter, bang en meelijwekkend, in afwachting van hun lot. Riemer was in het gezelschap van een EBG-missionaris die een slaaf wilde kopen. Nadat zijn oog op een slaaf was gevallen, werd deze door een arts bekeken en goedgekeurd. Voor fl. 450,- werd tot koop overgegaan. Riemer is zo geroerd door de blik vol verlangen van de Afrikaan (‘neger’) dat hij het schouwspel niet langer kan aanzien. Daaruit spreekt een zekere empathie uit die Riemer had voor de slaven. Hun lot is volgens hem treurig. De slaven, volgens Riemer door bedrog of valsheid van hun eigen verwanten in slavernij terechtgekomen, zweven tussen hoop en angst. Riemer geeft voorbeelden van verhalen van Afrikanen die man, vrouw, ouders en kinderen verraden en zelfs voor een kleine prijs verkopen, zoals voor een rol tabak of een fles brandewijn. Maar Riemer haast zich om te melden dat slaven graag door de missionarissen gekocht worden, omdat deze relatief mild zijn en bescherming bieden. Het merendeel van de kopers van slaven is namelijk ronduit barbaars.
Riemer vertelt ons ook het een en ander over de relaties tussen witte Europeanen en Afrikaanse vrouwen. Zo bezocht hij de scheepskapitein Kanz. Deze heeft in Suriname een mulattin met wie hij vier kinderen heeft. Zijn kinderen zijn gedoopt, gaan in Europese kleding door het leven en krijgen les van een dominee van de Evangelische kerk. De kapitein vertelt dat hij in Europa ook nog vrouw en kinderen heeft. Dat is, zo geeft hij aan, heel normaal. Ook zijn collega’s doen het zo, omdat zij soms jarenlang gescheiden van hun vrouwen moeten leven. Het is voor hem nobeler om zo te leven, dan om hun vrouwen in Europa te bedriegen door vreemd te gaan of jonge meisjes te onteren. Wij weten inmiddels wel hoe Europese mannen zich in seksueel opzicht te buiten gingen aan Afrikaanse vrouwen of hoe zij in een zogenaamd ‘Surinaams huwelijk’ samenleefden. Maar in de 18e eeuw was het zeker niet gebruikelijk om daar zo open over te schrijven. In juni 1780 verliet Riemer Suriname weer en keerde terug naar Duitsland. Zijn dagboekaantekeningen vormden de basis voor een boek dat pas in 1801 verscheen, vijftien jaar na zijn dood. Riemer werd slechts 36 jaar oud. Zijn boek is uitermate zeldzaam maar boordevol informatie over het leven van alledag in Suriname rond 1780. Eigenlijk zou iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Suriname het moeten lezen. Voor het feit dat u er af en toe misschien een Duits woordenboek bij moet pakken, wordt u rijkelijk beloond.
www.buku.nl
Missions-Reise nach Suriname und Barbice zu einer am Surinamflusse im dritte Grad der Linie wohenden Freinegernation, nebst einigen Bemerkungen über die Missionsanstalten der Brüderunität zu Paramaribo. Johann Andreas Riemer. Zittau, 1801.