Ik ben een heel hoge piet

Tot en met 31 oktober was Edgar Loswijk nog werkzaam op het hoofdkantoor van de Evangeli-sche Broedergemeente Suriname (EBGS) aan de Maagdenstraat. Hij wás lid van het hoofdbestuur, maar met ingang van 1 november niet meer. Waarom is hij uit het hoofdbestuur gestapt? Wat was zijn werk binnen de geloofsgemeenschap? Wat gaat hij nu doen? En waarom windt de dominee zich zo op over bepaalde politieke ontwikkelingen?
Broeder Loswijk heeft zich tijdens de bestuursverkiezingen van dit jaar niet herkiesbaar gesteld. Waarom? “Om de drie jaar wordt er een synode gehouden, een kerkvergadering en mensen letten meestal niet op wat je wél hebt gedaan, maar je wordt afgerekend op de dingen die niet gedaan zijn. Dat vind ik niet helemaal juist. Maar dat is niet de hoofdreden. De hoofdreden is, dat je moet kunnen weggaan wanneer mensen zeggen dat je moet blijven. Diep in mijn binnenste ging het tikken: nú moet je weggaan. Als ik iets opbouw, houd ik er niet van om daaraan vast te klampen. Anderen moeten overnemen. Ik wil terugkijken en zien dat het goed is. Dat is in wezen mijn aard. Veel mensen, ook van buiten de EBGS, hebben me gezegd ‘je moet nog niet gaan, je moet blijven, voor het ‘gezicht’ van de kerk’. Maar ik vind dat anderen ook de kans moeten krijgen. Sommige mensen houden ervan om te teren op oude roem. Ze blijven maar zitten op een stoel. Dat vind ik wel vreemd hoor. Ik vind het niet in het belang van de ontwikkeling van ons land als men anderen niet de gelegenheid geeft om ook hun dingen te doen. Je moet niet vastroesten, maar juist ruimte scheppen voor anderen.” Met deze uitspraak lijkt hij een voorschot te nemen op de politieke paragraaf van dit artikel.
Kleine dictator
Loswijk is in drie gemeenten voorganger geweest: in Nickerie, in de grote Stadskerk en in de Combé-gemeente. “Ik heb altijd tegen mensen gezegd, ik ben geen popster, geen idool, mensen moeten niet achter me aanlopen. Als dominee Loswijk naar een andere gemeente gaat, loop je niet achter hem aan. Ik heb daar nooit van gehouden. Ik vind het leuk om relaties te behouden, maar niet om mezelf op een voetstuk te plaatsen. Ik denk dat ik overal, samen met anderen, een mooi stukje werk heb kunnen verrichten, door de genade des Heren. Ik mag trots zijn.”
Hij heeft driemaal een periode van drie jaar deel uitgemaakt van het provinciaal bestuur van de EBGS als vice-praeses. Vervolgens was hij tien jaar verbonden aan het Diakonessenhuis als ziekenhuispastor. Daarna heeft hij de EBGS nog twee maal een periode van drie jaar gediend in het hoofdbestuur. De laatste keer werd hij met algemene stemmen gekozen. Nu is het, wat besturen betreft, genoeg geweest. “Besturen is een vak apart. Het was een hectische tijd. Er komt veel op je af en je leert veel. Je hebt een beleidsplan dat uitgevoerd moet worden, zaken doen zich ad hoc voor. Je moet vooruit denken, doelen stellen, weten waar je naartoe wilt gaan en wat je in de komende vijf, tien jaar wilt bereiken. Anders ga je een beetje in het wilde weg arbeiden. Het is teamwerk, niet alles gaat zoals jij het wilt. Je moet bereid zijn water bij de wijn te doen, rekening te houden met de ander, anders kom je allicht over als een kleine dictator.
Stoute schoenen
Zijn carrière loopt via de muloschool en de kweekschool. Na drie jaar is hij onderwijzer en gaat hij lesgeven. In de avonduren volgt hij de hoofdaktecursus. Op zijn vijfentwintigste heeft Loswijk de hoofdakte op zak. “Dat was heel wat in die tijd.” Geschiedenis studeren, zijn lievelingsvak, was zijn volgende optie. Juist in die periode zoekt de EBGS jonge mensen die zich willen inschrijven voor een theologische opleiding. Loswijk schrijft een brief en loopt vervolgens twee maanden met die brief op zak. “Ik kreeg de kriebels, ik moest gaan. Ja, dat zijn dingen die je niet kunt verklaren. Toch is het gebeurd, ik heb de stoute schoenen aangetrokken.”
Via het Theologisch Seminarie gaat hij een jaar later voor verdere studie Theologie naar de Universiteit van Utrecht. “Wij waren de eerste studenten op het Studie en Vormingscentrum (SVC). Aangezien Loswijk een klassieke vooropleiding mist, volgt hij eerst twee jaren Grieks en Latijn. Na zeven jaar studie, Theologie en Caraibistiek, en een vicariaat, een praktijkjaar als plaatsvervangend dominee, keert hij in 1979 onverwijld met vrouw en kinderen terug naar ons land. Hij wil niet in Nederland blijven, ondanks het verzoek van zijn vrouw om eerst nog wat te sparen. “Ik dacht, als ik blijf en ik zie dat grote geld, kan ik me daaraan dan weer onttrekken?”
Archief
Loswijk is nu zevenenzestig, meer dan gerechtigd tot een pensioen, maar hij is niet van plan zich te gaan zitten vervelen. Integendeel, vanaf 1 november kunt u hem vinden aan de Burenstraat, waar het archief van de EBGS gehuisvest is. Hij gaat zich concentreren op het archiefwerk op beleidsniveau. Het archief moet verder toegankelijk gemaakt worden. Nog steeds is het zo, dat te weinig mensen er gebruik van maken. Er is nu twaalfhonderd strekkende meter aan lectuur. Dat wordt straks uitgebreid naar ongeveer tweeduizend meter, met materiaal van de verschillende gemeentes in Suriname, uit Nederland, Duitsland, Amerika.
Onderwerpen die hem interesseren en waar hij in het verleden al lezingen over heeft gehouden zijn: de Surinaamse identiteit, de sociaal maatschappelijke positie van het Sranan, Afrika, de Afrikaanse mens in diaspora en de Bijbel. In de toekomst mag u nog meer lezingen en publicaties verwachten.
Kapitein
Loswijk houdt van geschiedenis én van politiek. Om zijn liefde voor de politiek, vooral voor de Nationale Partij Suriname (NPS), te kunnen begrijpen, moeten we terug naar zijn jeugd, terug naar Land van Dijk waar hij opgroeit.“Land van Dijk was vroeger een leefgemeenschap. Je was ‘van Dijkman’ en je was er trots op dat je uit die buurt kwam. Op achtjarige leeftijd komt zijn vader te overlijden. Moeder blijft achter met tien kinderen, zes jongens en vier meisjes. Ze heeft drie baantjes nodig om het gezin te kunnen onderhouden: wasvrouw, schoonmaakster, verkoopster van boyo. Van de EBGS krijgt ze daarnaast een maandelijkse ondersteuning in natura en in geld. Ook de overheid draagt een steentje bij en zo blijven er elf hoofden net boven water.
We schrijven de jaren zestig, de tijd van Jopie Pengel. Die zorgde er in die tijd voor dat arme mensen op Land van Dijk een perceel konden kopen. Die generatie van toen, legt Loswijk uit, dat waren hardcore NPS’ers, stonfutu’s, trouwe aanhangers. Pengel heeft het contact met die mensen nooit verwaarloosd.
Zoals Pengel met stevige hand het land bestuurde, zo was moeder Loswijk kapitein op haar schip, met heel erg strakke hand. Met liefde en discipline houdt ze haar tiental in het gareel. Dat lukt: “Niemand van ons is afgedwaald. Ze zijn alle tien goed terecht gekomen. Je kon vroeger niet thuis komen en vertellen dat je dingen had ‘gevonden’. Ze zou je aan je lurven pakken en naar de politie brengen. Dus je wist, begin er niet aan. Ik heb vele vrienden zien afdwalen naar de criminele sfeer en dat is jammer. Ik denk nog met veel liefde aan haar. Het was een geweldige vrouw. Ik prijs God dat we die strakke hand hadden.” Terug naar de politiek en de NPS. “Laat me het voorzichtig zeggen, het gaat nog steeds niet zoals ik had gedacht. Mensen zien politiek nog steeds teveel als een zaak van vóór of tegen. Het grappige is, diezelfde fouten die de vorige regering maakte, verwijten ze aan de huidige regering. Je moet kritisch zijn als oppositie, maar soms vind ik het een beetje muggenzifterij. Als je van de coalitie bent is alles goed, ben je van de oppositie dan is alles fout. Daar heb ik een beetje moeite mee.”
Elitepartij
Loswijk vergelijkt de NPS van vroeger met de NPS van nu. “Het is nu een soort elitepartij geworden. Ze hebben het contact met het volk verloren. En dan moeten ze niet gaan vitten op Bouterse. “Ik ben geen fan van Bouterse, maar je moet niet zeuren. Je moet gaan kijken, wat is er fout gegaan? Dat moet je doen! Gaan zeuren over kleine dingen, daar win je niets mee. Er zijn heel wat mensen die achter de rug van Venetiaan om kritiek durven te leveren. En als ze vóór Venetiaan staan, prijzen ze hem de hemel in. Dat kan niet. Je moet je mening durven zeggen. Je moet kunnen zeggen, ik ben het niet eens met de manier waarop je politiek voert. Dan mag hij boos worden, maar dan heeft hij péch gehad. Dúrf het hem te zeggen!”
Geen volksjongen
“Tot en met Arron was de NPS een volkspartij. Pengel was een echte man van het volk, Arron was geen volksjongen, maar hij wist het spel te spelen. Kijk wat er van is overgebleven: een klein todo prasoro partij. Als ze zo doorgaan, komen ze bij de volgende verkiezingen op het niveau van de PSV. Tegenwoordig communiceert de top van de NPS niet meer met het volk. Als je dat niet kan, kun je geen politieke leider zijn. Pengel was ook dominant, maar adviseurs, mensen van hoog tot laag, konden ‘nee’ tegen hem zeggen. In de tijd van Pengel kon men zeggen: ‘Oom Jo, we zijn het niet eens met u’. En Oom Jo luisterde. Dat missen we nu en heel wat mensen, vooral jongeren, zijn afgehaakt omdat ze teleurgesteld zijn in de partij. Mensen die bij vorige verkiezingen voor de NPS hebben gewerkt, heb ik ze deze keer niet gezien.
Uitsteltactiek
Als het aan Loswijk ligt, komt er een vrouw aan het hoofd van de NPS. Hij ziet in Ruth Renfurm-Coutinho een prima kandidaat en mevrouw Wijdenbosch is volgens hem een goede tweede. “Er moeten nieuwe mensen komen. Ik geloof niet in dat gedoe dat er geen mensen zijn. Als je dood bent, gaat alles toch door? Nu hanteert men een soort uitsteltactiek. De verkiezing zou eind juni vorig jaar komen, dan september. Nu wordt het maart volgend jaar, dan wordt het september 2012 en als het september is dan zegt men, ‘jongens laten we dat ding zo laten’. Bij de volgende verkiezingen worden ze dan een minipartij.
De NPS moet gaan evalueren: hoe komt het dat we zo achteruit zijn gegaan? Er moet een verzoening komen met de mensen die de partij hebben verlaten. Daarna kan men als grootfamilie met elkaar verder gaan. Voor de toekomst zou het goed zijn om nieuwe kandidaten naar voren te schuiven.”
Terugkijkend evalueert hij ook zichzelf. “Ik ben, als ik het mag zeggen, een bezige bij, altijd geweest. Bij mij kwam het werk op de eerste plaats. Doktoren hebben het makkelijker. Als een patiënt ziek is, kan de arts zeggen ‘breng de patiënt’. Maar als iemand in het ziekenhuis ligt en hij is doodziek, wordt van jou verwacht, dat je erheen gaat, al is het drie uur in de ochtend. Je kunt het als dominee niet in je hoofd halen dat je niet gaat. Die offers heb ik kunnen brengen. Ik weet niet of ik het zó zou herhalen. Ik heb de volle ondersteuning van mijn vrouw gehad, maar ik denk dat ik mijn kinderen en mijn gezin toch een beetje tekort heb gedaan. Dat moet ik eerlijk toegeven. Ik zou de jonge dominees niet adviseren zo fanatiek bezig te zijn. Het was maar werken, werken, werken, wat ik deed.”
Kritische kanttekeningen
Voor al dat ‘werken, werken, werken’ is hij vorig jaar gedecoreerd.”Ik ben voorgedragen. Mensen waarderen kennelijk wat ik heb gedaan. Bouterse heeft het gehonoreerd. Ik vind niet dat ik het móest krijgen, maar aangezien het mij is aangeboden, neem ik het graag aan. Waarom mag ik het niet aannemen? Tot in Nederland hebben mensen kritische kanttekeningen geplaatst. Dat vind ik leuk om te weten. Ik ben commandeur in de Orde van de Gele Ster, geloof ik hoor, ik ben een heel hoge piet.” Loswijk lacht uitbundig.