Twee Indiaansche bekkens uit de kolonie Suriname – Parbode Sneak Peek

De contacten tussen Surinamers en het moederland waren ook in de 19e eeuw talrijk. Dat gold natuurlijk vooral voor de relatief welgestelden in Paramaribo. Opvallend is dat, wie het zich kon permitteren, zijn kinderen in Nederland liet studeren. In de 19e eeuw promoveerden er in Suriname geboren studenten zelfs al aan Nederlandse universiteiten tot bijvoorbeeld doctor in de geneeskunde of rechtsgeleerdheid. De Buku Bibliotheca Surinamica-collectie heeft een aantal van deze proefschriften die in het Nederlands, in het Frans, maar soms ook in het Latijn verschenen. Het mooiste exemplaar hiervan wil ik hier graag presenteren.
Op maandag 19 september 1870 promoveerde Isaac van West tot doctor in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden op het proefschrift Twee Indiaansche Bekkens uit de Kolonie Suriname. Isaac Salomon van West, geboren op 8 november 1845 in Paramaribo, was een zoon van Samuel Isaac van West (1806-1861) en Rebecca Simona Pos (1814-1871). Isaac maakte vooral naam in de kolonie als verloskundig arts. Ook zette hij zich in voor de oprichting van de Geneeskundige School in Suriname. De familie Van West bestond uit Hoogduitse Joden. Zo was Coenraad Isaac van West een belangrijke donateur voor de bouw van de Hoogduitse Synagoge waarmee in 1835 werd begonnen. Isaac van West overleed op 65-jarige leeftijd in 1911.
Van West bestudeerde twee bekkens afkomstig van Surinaamse inheemsen. Aan het einde van de 18e eeuw raakte het in zwang om de schedels van de verschillende ‘rassen’ met elkaar te vergelijken. In de 19e eeuw meenden verschillende wetenschappers conclusies te kunnen trekken uit de vergelijking van skeletten van verschillende volkeren. Het eerste bekken, afkomstig uit de collectie van F.A.C. Dumontier (chef van de Geneeskundige Dienst in Suriname), behoorde toe aan een jonge Warauwse vrouw van circa 25 jaar. Het tweede bekken kwam uit de collectie van het Museum Vrolik en was van een Caraïbische vrouw (geschonken door dezelfde Dumontier). Van West geeft nauwkeurig de afmetingen van alle onderdelen van het gebeente. Hij komt tot de conclusie dat voor beide bekkens geldt dat zij gekarakteriseerd worden door de ‘algemeene kleinheid en teerheid der verschillende beenderen’, vooral in vergelijking met Europese exemplaren. Interessant is dat de bewering van dr. Vrolik, dat vrouwen die bevrucht worden door een man van hun eigen ras makkelijker baren dan zij die door een man van ‘eene vreemden volkstam’ worden bevrucht, naar het rijk der fabelen verwijst. Dat geldt ook voor de stelling dat hoe achterlijker een volk is en hoe meer het verwijderd is van de ‘Kaukasiche ras’, hoe meer de bekkens overeenkomsten vertonen met dierlijke varianten. De conclusie van het proefschrift is dat de ‘indianen’ weliswaar ‘zeer achterlijk in beschaving zijn en in de waren zin des woords wilden’, van enige overeenkomst met dierlijke bekkens is geen sprake.
Het hele artikel is te lezen in het juninummer van Parbode.