Het Feminisme is dood. Tijd voor een nieuwe strijdbare beweging – Parbode Sneak Peek
De meeste landen vieren op 8 maart de Internationale Vrouwendag om de aandacht te vestigen op de achtergestelde positie van vrouwen. Dit hebben we te danken aan de Duitse socialiste Clara Zetkin die dit in 1911 had bedacht. Omdat het een socialistisch initiatief was, deden daar aanvankelijk weinigen aan mee. In Nederland werd deze viering in de jaren zestig alsnog populair door een opleving in de vrouwenbeweging (de Tweede Feministische Golf). Wereldwijd gebeurde dit na erkenning door de Verenigde Naties in 1978. Dit leverde een enorme hoeveelheid subsidie op van de rijke landen en de VN en daarmee een ongelooflijke hoeveelheid nationale en internationale activiteiten en een al even ongelooflijke hoeveelheid stromingen en vertakkingen.
In Nederland leidden deze activiteiten tot professionalisering en institutionalisering van het feminisme. Talrijke sleutelfiguren van het eerste uur maakten schitterende carrières binnen en buiten dit domein. Ze veranderden het denken over de man/vrouwrelaties fundamenteel (hoewel dit niet helemaal doorsijpelde naar de praktijk). In onze tijd echter, maakt het feminisme weinig meer klaar. Dit komt omdat het niet adequaat kan reageren op de huidige problemen. Enerzijds door de ‘exclusivistische’ opzet en de vele stromingen en vertakkingen die het feminisme gaandeweg heeft gekregen. Anderzijds door de beperktheid van de doelstelling. Hierdoor is de stroming niet langer relevant. We hebben een nieuwe, inclusieve beweging nodig die ons kan inspireren, die verder gaat dan de man/vrouw-verhouding. Een beweging die alle onderdrukten en onze planeet kan redden. Vrouwen kunnen ook hier het voortouw nemen, maar dan zonder het oude karkas. In dit artikel schets ik hoe het feminisme zich in Nederland van binnenuit overbodig heeft gemaakt.
Een klassenkwestie.
Uitsluiting was vanaf het begin inherent aan het westerse feminisme. Het was een klassenbeweging en het ontstond in Nederland onder vrouwen uit de hogere burgerij. In 1889 richtten zij de Vrije Vrouwen Vereeniging op, omdat ze er genoeg van hadden om handelingsonbekwaam thuis te zitten. Net als de Engelse Suffragettes streden zij voor Algemeen Vrouwenkiesrecht, de toegang tot universitair onderwijs en hogere beroepen. Nadat ze dit voor elkaar hadden gekregen verwaterde hun beweging.
De Tweede Feministische Golf begon in 1967 met het artikel Het onbehagen bij de vrouw van Joke Kool-Smit. De vrouwen uit deze beweging kwamen uit de middenklasse. Ze eisten zelfbeschikkingsrecht, inspraak, vrijheid, seksegelijkheid, recht op arbeid en zeggenschap over hun reproductie (‘baas in eigen buik’). Ook wilden ze af van de druk van het gezin. Na verloop van tijd sloten de vrouwen uit de arbeidersklasse zich ook aan. Zij zetten hun slechte arbeidsomstandigheden, gezinsgeweld, uitbuiting en het recht op scholing (moedermavo’s (mulo) en tweede-kansstudies) op de agenda.
Het feminisme ontwikkelde verschillende werkwijzen. Hun degelijke organisaties (Man/Vrouw/Maatschappij) overlegden met de overheid, hun Dolle Mina’s leukten de protestdemonstraties op met ludieke acties (blote borsten en bh-verbrandingen) en hun intellectuele tak verrijkte de universiteiten met de nieuwe studierichting Vrouwenstudies. In de praatgroepen en praathuizen bespraken ze de problemen van alledag (‘Het persoonlijke is politiek’). Al met al had de Tweede Feministische Golf de klassenkloof overbrugd en haar strijdtoneel met nieuwe thema’s verbreed en zo maatschappelijke, duurzame vernieuwingen bewerkstelligd. In deze periode ontstonden er ook nieuwe richtingen en stromingen die het begin van het einde zouden inluiden. Overigens werden mannen in het begin nog niet zo heftig geweerd. Zij blijken zelfs aan de wieg te hebben gestaan van de Dolle Mina’s en hun ludieke acties. ‘Hoe kan het ook anders’, zult u misschien gniffelen bij de gedachte aan die blote borstenacties.
Een huidskleurkwestie
Hoewel de Tweede Feministische Golf uitsluiting op grond van klasse had overwonnen, bleef de kloof op grond van huidskleur nog verraderlijk diep. In dezelfde jaren dat zij opgang maakte, timmerden de zwarte vrouwen uit Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen ook aan de weg in zelfhulpgroepjes, gezelligheidsverenigingen en grassroots-organisaties. Maar ze werden niet gezien en er ook niet bij gehaald. Deze vrouwen noemden zichzelf overigens ook geen feministes, want ze waren geen strijders en ze vormden ook geen beweging. Ze probeerden op eenvoudige wijze het hoofd te bieden aan de gevolgen van racisme. Hun aandachtspunten waren onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, de arbeidsmarkt, drugs, criminaliteit, eenoudergezinnen en armoede. Hoewel veel thema’s overeenkwamen met die van de witte feministes, vormde hun nadruk op racisme een obstakel voor toenadering. Het hielp ook niet dat ze het lot van de zwarte man in hun werk betrokken en dat ze het gezin niet als een sta-in-de-weg beschouwden. Een groot deel van hen was immers alleenstaande moeder die graag een man erbij zou hebben gehad. Ze hielden zich ook niet bezig met theorieën, en van acties – laat staan naakt – moesten ze ook niets hebben. Ze liepen al genoeg in de gaten. De toenadering van de witte feministes kwam pas toen ze eind jaren tachtig een eigen intellectuele tak ontwikkelen. Maar dit veroorzaakte ook een concurrentiestrijd.
De Surinaamse intellectuele feministes werden beïnvloed door de Afro-Amerikaanse feministes. Dit waren boegbeelden uit de strijd tegen de slavernij zoals Sojourner Truth (‘Ain’t I a woman’) en Harriet Thubman die in 1863 honderden tot slaaf gemaakten had bevrijd op de Combaheeriver. En boegbeelden uit de burgerrechtenbeweging, zoals Angela Davis die in 1973 de National Black Feminist Organization had opgericht. De eersten vonden dat mannen en vrouwen moesten samenwerken, omdat ze beide slachtoffer van racisme en kapitalisme waren geweest. Als de een het goed kreeg, zou de ander het vanzelf ook goed krijgen. De burgerrechtenstrijdsters daarentegen wilden niet met de mannen samenwerken, omdat die hen in de strijd hadden gemarginaliseerd.
Het hele artikel is te lezen in het maartnummer van Parbode.